“Ik moet op reis, eekhoorn,” zei de mier op een ochtend.
Ze zaten op een tak voor de deur van de eekhoorn. De eekhoorn was nog maar net wakker en geeuwde nog.
“En je moet niet vragen of het echt moet,” zei de mier, “want het moet.”
“Maar dat vraag ik helemaal niet,” zei de eekhoorn.
“Nee, maar je stond wel op het punt om dat te vragen, wees maar eerlijk.”
De eekhoorn zweeg.
“Het minste wat we kunnen doen,” zei de mier, “is op een kalme manier afscheid nemen.”
“Ja,” zei de eekhoorn.
“Dus niet met gejammer en tranen en wat zal ik je missen en kom gauw terug en zo – daar heb ik toch zo’n hekel aan, eekhoorn, als je dat eens wist.”
De eekhoorn knikte.
“Als jij nou in de deuropening gaat staan….” zei de mier.
De eekhoorn ging in de deuropening staan.
De mier gaf hem een hand en zei: “Nou, eekhoorn, tot ziens dan.”
“Dag mier,” zei de eekhoorn. “Goede reis.”
Maar de mier was niet tevreden over het afscheid en bleef staan.
“Die brok in je keel, eekhoorn,” zei hij, “die hoorde ik wel.”
Ze probeerden het opnieuw en nu zei de mier dat hij een traan zag blinken in het oog van de eekhoorn en vond hij “Goede reis” niet goed.
“Je vindt het erg, eekhoorn, je vindt het heel erg, ik zie het wel!”
De eekhoorn zweeg.
“Doe toch kalm!” riep de mier.
Ze probeerden het nog een keer met “Beste reis” en een keer zonder woorden, zonder elkaar aan te kijken. De eekhoorn deed zo kalm als hij nog nooit had gedaan. Maar de mier vond het niet goed.
“Zo kan ik niet op reis gaan,” zei hij verongelijkt. “Terwijl het in feite moet. Echt moet!”
“Ja,” zei de eekhoorn.
Daarna zwegen zij en zaten in het licht van de opkomende zon op de tak voor de deur van de eekhoorn. Het bos rook naar dennenhout en in de verte zong de lijster.
Toon Tellegen:
“Maar niet uit het hart”
Privacyverklaring | Copyright (C): Stichting Nabij Boxtel
Breng jij mij weg tot aan de brug,
ik ben zo bang om daar alleen te staan.
Als we daar zijn, ga niet direct terug,
maar wacht totdat ik overga en zwaai me na,
dan voel ik mij heel veilig en vertrouwd.
Breng jij mij weg tot aan de brug
‘k heb geen idee hoe diep het water is,
de overkant lijkt mij zo ver,
je kunt de oever hier niet zien.
Zover het oog reikt zie ik mist,
ik twijfel aan het verdergaan.
De angst voor de dood is
als angst voor het leven,
wat nieuw is lijkt te groot
om het oude op te geven.
In de diepte van mijn verlangen
ligt kennis van het nieuwe leven,
zoals een vlinder al weet heeft van vliegen
in haar donkere cocon.
Breng jij mij weg tot aan de brug ?
En ga dan niet te vlug terug.
Zwaai mij na
als ik erover ga.
Een heel klein duwtje in de rug
is alles wat ik nog verlang van jou.
Dank voor je liefde en je trouw.
Ik ga nu gauw,
want het begin is reeds in zicht:
ik voel de warmte van een licht…
Zohra Noach Bertrand